Nevenschikkende voegwoorden verbinden twee hoofdzinnen of zinsdelen van gelijke rangorde. Enkele voorbeelden zijn en, maar, of, want en dus. Bijvoorbeeld: Ik wil naar de film gaan maar ik heb geen tijd of Ze houdt van dansen en ze gaat elk weekend uit of Hij kan komen of hij kan thuisblijven. Deze voegwoorden helpen om ideeën samen te voegen of om alternatieven en tegenstellingen uit te drukken.
Onderschikkende voegwoorden verbinden een hoofdzin met een bijzin. Veelgebruikte onderschikkende voegwoorden zijn omdat, hoewel, terwijl, zodra en voordat. Bijvoorbeeld: Ik blijf thuis omdat ik me niet lekker voel of Hoewel hij moe was werkte hij door of Zodra de les is afgelopen gaan we naar huis. Deze voegwoorden brengen een reden, voorwaarde of tijdsrelatie aan in een zin.
Vergelijkingen helpen om gelijkenissen of verschillen tussen zaken aan te geven. Voorbeelden zijn als, zoals, dan, even…als en net zo…als. Bijvoorbeeld: Ze zingt net zo goed als haar zus of Hij is sneller dan ik dacht. Vergelijkende woorden maken het mogelijk om twee dingen met elkaar te vergelijken in termen van gelijkenis of verschil.
Tijdswoorden geven een tijdsrelatie aan tussen gebeurtenissen. Voorbeelden hiervan zijn toen, nu, terwijl, voordat en nadat. Bijvoorbeeld: Toen ik klein was hield ik van tekenen of Nadat we gegeten hebben gaan we een wandeling maken. Deze tijdswoorden zijn handig voor het beschrijven van opeenvolgende gebeurtenissen.
Voor voegwoorden die oorzaak en gevolg aangeven worden vaak de woorden omdat, waardoor, zodat, daarom en doordat gebruikt. Bijvoorbeeld: Het regende waardoor het feest werd uitgesteld of Hij bleef thuis omdat hij ziek was. Deze voegwoorden geven aan waarom iets gebeurt of wat de gevolgen van een actie zijn.
Voorwaardelijke voegwoorden beschrijven onder welke voorwaarden iets gebeurt. Enkele voorbeelden zijn als, indien, mits, tenzij en op voorwaarde dat. Bijvoorbeeld: Je mag naar buiten als je klaar bent met je huiswerk of We gaan wandelen tenzij het gaat regenen. Deze voegwoorden zijn nuttig voor het uitdrukken van voorwaarden of uitzonderingen.
Bij concessiewoorden horen woorden zoals hoewel, ook al, desondanks, toch en ondanks dat. Bijvoorbeeld: Hoewel het koud was ging hij zonder jas naar buiten of Ze was moe maar toch bleef ze doorgaan. Deze voegwoorden drukken toegevingen of verrassende tegenstellingen uit.
Tegenstellingswoorden, zoals maar, echter, toch, desondanks en integendeel, tonen een tegenstelling aan. Bijvoorbeeld: Ik wilde graag mee maar ik kon niet of Hij zei dat hij moe was toch ging hij naar het feest. Deze woorden maken het mogelijk om verschillen tussen ideeën of situaties aan te geven.
Bij een opsomming gebruik je woorden zoals en, ook, verder, bovendien en ten eerste…ten tweede. Bijvoorbeeld: We gaan naar de winkel en naar het park of Bovendien moeten we op tijd zijn. Opsommingswoorden helpen om een reeks van ideeën of acties te presenteren.
Doelvoegwoorden tonen aan waarom iets gebeurt. Voorbeelden zijn opdat, zodat, om…te, met de bedoeling dat en ten einde. Bijvoorbeeld: Ze studeerde hard om te slagen voor haar examen of Hij werkt hard zodat hij kan sparen voor zijn vakantie. Deze woorden geven het doel of de intentie van een actie aan.
Betrekkelijke voornaamwoorden zijn woorden zoals die, dat, waar, wie en wat. Bijvoorbeeld: De auto die ik heb gekocht is rood of Ik heb iemand ontmoet die heel aardig is. Deze woorden verbinden een zelfstandig naamwoord met extra informatie over dat woord.
Conclusiewoorden, zoals dus, concluderend, daarom, samenvattend en kortom, worden gebruikt om een conclusie te trekken. Bijvoorbeeld: Het regent daarom blijf ik thuis of Kortom we hadden een geweldige dag. Ze helpen om een uiteenzetting af te sluiten met een samenvattende gedachte.
Tijdsaanduidingen zoals voordat, zodra, nadat, terwijl en gedurende geven de tijdsvolgorde aan. Bijvoorbeeld: Zodra we thuis zijn gaan we eten of Gedurende de vakantie gaan we veel wandelen. Deze woorden geven een duidelijk tijdsperspectief aan.
Voor plaatsaanduidingen gebruik je woorden zoals boven, onder, naast, tussen en tegenover. Bijvoorbeeld: Het boek ligt onder de tafel of De kerk staat tegenover het park. Deze woorden beschrijven de plaats of positie van iets.
Oorzakelijke voorzetsels zoals wegens, vanwege, door en dankzij geven een reden of oorzaak aan. Bijvoorbeeld: Door het slechte weer bleef het evenement binnen of Vanwege het verkeer kwam hij te laat. Ze tonen aan waarom iets gebeurt.
Modale woorden zoals kunnen, moeten, mogen, zullen en hoeven geven de mogelijkheid, verplichting of toestemming aan. Bijvoorbeeld: Je moet je huiswerk maken of Je mag vanavond lang opblijven. Deze woorden helpen om de modaliteit van de actie aan te duiden.
Versterkende uitdrukkingen zoals erg, zeer, ontzettend, bijzonder en heel maken iets krachtiger of nadrukkelijker. Bijvoorbeeld: Het was erg koud vandaag of De film was bijzonder interessant. Ze geven extra nadruk aan een eigenschap.
Beperkende woorden, zoals alleen, slechts, enkel en behalve, beperken de omvang van iets. Bijvoorbeeld: Ik heb alleen maar één koekje gegeten of Iedereen behalve jij was aanwezig. Ze maken duidelijk dat iets een beperkte omvang heeft.
Vraagwoorden zoals wie, wat, waar, wanneer, waarom en hoe introduceren vragen of geven de focus van de vraag aan. Bijvoorbeeld: Wie heeft dat gedaan? of Waarom ben je zo vroeg vertrokken? Ze helpen bij het stellen van specifieke vragen.
Nadrukwoorden zoals juist, echt, werkelijk, beslist en inderdaad geven extra nadruk. Bijvoorbeeld: Ik wil echt met je praten of Hij heeft het inderdaad goed gedaan. Ze geven extra zekerheid of nadruk aan een statement.
Woorden van onzekerheid zoals misschien, waarschijnlijk, mogelijk en eventueel geven een zekere mate van twijfel aan. Bijvoorbeeld: Misschien kom ik later of Waarschijnlijk regent het morgen. Ze tonen aan dat iets niet zeker is.
Verbandwoorden zoals ten eerste…ten tweede, daarnaast, vervolgens en als laatste zorgen voor een logische volgorde. Bijvoorbeeld: Ten eerste ga ik de keuken schoonmaken en vervolgens de woonkamer. Ze helpen bij het structureren van tekst.
Versterkende uitdrukkingen zoals absoluut, volledig, totaal en helemaal versterken een uitspraak. Bijvoorbeeld: Hij was absoluut niet blij of De kamer was helemaal leeg. Ze geven meer intensiteit aan een statement.
Verzachtende uitdrukkingen zoals een beetje, nogal, redelijk, tamelijk en enigszins maken een uitspraak milder. Bijvoorbeeld: Het is een beetje koud of De film was redelijk interessant. Ze helpen om een uitspraak minder direct of zwaar te maken.
Tegenstrijdige uitdrukkingen zoals aan de ene kant…aan de andere kant, hoewel…toch, enerzijds…anderzijds en niettemin geven tegenstellingen aan. Bijvoorbeeld: Aan de ene kant wil ik blijven maar aan de andere kant wil ik ook verder. Ze tonen aan dat er verschillende perspectieven zijn.
Bevestigingswoorden zoals inderdaad, natuurlijk, zeker, zonder twijfel en vast en zeker bevestigen een statement. Bijvoorbeeld: Hij heeft inderdaad gelijk of Het is vast en zeker zo. Ze geven zekerheid aan een uitspraak.
Ontkenningswoorden zoals niet, geen, nooit, nergens en niemand ontkennen een stelling. Bijvoorbeeld: Ik heb geen geld of Niemand weet het antwoord. Ze geven aan dat iets niet waar is.
Beperkende en uitzonderingswoorden zoals uitsluitend, behalve, alleen maar en met uitzondering van geven beperkingen aan. Bijvoorbeeld: Deze kaart is alleen geldig in Nederland of Behalve hij waren alle anderen aanwezig. Ze tonen aan dat iets een uitzondering vormt.
Herhaling en nadruk woorden zoals steeds, telkens, opnieuw, weer en voortdurend geven aan dat iets herhaaldelijk gebeurt. Bijvoorbeeld: Hij maakt steeds dezelfde fout of We beginnen opnieuw. Ze geven aan dat een actie zich herhaalt.
Bij concessies gebruik je woorden zoals desondanks, toch, ondanks, hoe dan ook en alhoewel. Bijvoorbeeld: Desondanks het slechte weer gingen we wandelen of Hij had geen zin, toch ging hij naar het feest. Deze woorden tonen aan dat er een tegenstrijdigheid is tussen twee zinnen.
Voorbeelden geef je met woorden zoals bijvoorbeeld, zoals, onder andere, te denken aan en dat wil zeggen. Bijvoorbeeld: Er zijn veel leuke steden in Nederland, zoals Amsterdam en Utrecht of Je kunt kiezen uit verschillende kleuren, bijvoorbeeld blauw of groen. Deze woorden helpen om verduidelijking of voorbeelden te geven.
Redeneren doe je met woorden zoals dus, want, aangezien, omdat en immers. Bijvoorbeeld: Het is laat, dus we moeten gaan of Aangezien het regent blijven we binnen. Deze woorden helpen om logische gevolgtrekkingen te maken.
Bij voorwaarden en voorbehouden gebruik je woorden zoals op voorwaarde dat, mits, tenzij, indien en in het geval dat. Bijvoorbeeld: Ik ga naar het feest, op voorwaarde dat je meegaat of Je mag naar buiten, mits het niet regent. Deze woorden geven aan onder welke omstandigheden iets kan gebeuren.
Voorbeelden en concretisering maak je duidelijk met woorden zoals bijvoorbeeld, zoals, namelijk, dat wil zeggen en ter illustratie. Bijvoorbeeld: Er zijn veel verschillende soorten fruit, zoals appels, bananen en sinaasappels of We gaan op vakantie, dat wil zeggen, we gaan naar Spanje. Deze woorden helpen om dingen duidelijker te maken met concrete voorbeelden.
Fischer finally arrived in Reykjavik, but the problems, and the threat of cancellation, continued. He disliked the hall where the match was to be fought, he criticized the lighting, he complained about the noise of the cameras, he even hated the chairs in which he and Spassky were to sit. Now the Soviet Union took the initiative and threatened to withdraw their man.
wbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwq
wbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqv
wbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwq
wbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwq
wbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwqwbihfoevaeblhdbalckihbvfihadvilyvhfrdlabvwufvw;zfvwq
Spassky tried to be patient. His Russian bosses felt that Fischer was humiliating him and told him to walk away, but Spassky wanted this match. He knew he could destroy Fischer, and nothing was going to spoil the greatest victory of his career. "So it seems that all our work may come to nothing," Spassky told a comrade. "But what can we do? It is Bobby's move. If he comes, we play. If he does not come; we do not play. A man who is willing to commit suicide has the initiative."
hello hello hello hello hello hello hello hellohello hello hello hello hellohellohellohellohellohellohello hello hello
hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis hellomynameis
Nevenschikkende voegwoorden verbinden twee hoofdzinnen of zinsdelen van gelijke rangorde. Enkele voorbeelden zijn “en”, “maar”, “of”, “want” en “dus”. Bijvoorbeeld: “Ik wil naar de film gaan maar ik heb geen tijd” of “Ze houdt van dansen en ze gaat elk weekend uit” of “Hij kan komen of hij kan thuisblijven”. Deze voegwoorden helpen om ideeën samen te voegen of om alternatieven en tegenstellingen uit te drukken.
Onderschikkende voegwoorden verbinden een hoofdzin met een bijzin. Veelgebruikte onderschikkende voegwoorden zijn “omdat”, “hoewel”, “terwijl”, “zodra” en “voordat”. Bijvoorbeeld: “Ik blijf thuis omdat ik me niet lekker voel” of “Hoewel hij moe was werkte hij door” of “Zodra de les is afgelopen gaan we naar huis”. Deze voegwoorden brengen een reden, voorwaarde of tijdsrelatie aan in een zin.
Vergelijkingen helpen om gelijkenissen of verschillen tussen zaken aan te geven. Voorbeelden zijn “als”, “zoals”, “dan”, “even…als” en “net zo…als”. Bijvoorbeeld: “Ze zingt net zo goed als haar zus” of “Hij is sneller dan ik dacht”. Vergelijkende woorden maken het mogelijk om twee dingen met elkaar te vergelijken in termen van gelijkenis of verschil.
Tijdswoorden geven een tijdsrelatie aan tussen gebeurtenissen. Voorbeelden hiervan zijn “toen”, “nu”, “terwijl”, “voordat” en “nadat”. Bijvoorbeeld: “Toen ik klein was hield ik van tekenen” of “Nadat we gegeten hebben gaan we een wandeling maken”. Deze tijdswoorden zijn handig voor het beschrijven van opeenvolgende gebeurtenissen.
Voor voegwoorden die oorzaak en gevolg aangeven worden vaak de woorden “omdat”, “waardoor”, “zodat”, “daarom” en “doordat” gebruikt. Bijvoorbeeld: “Het regende waardoor het feest werd uitgesteld” of “Hij bleef thuis omdat hij ziek was”. Deze voegwoorden geven aan waarom iets gebeurt of wat de gevolgen van een actie zijn.
Voorwaardelijke voegwoorden beschrijven onder welke voorwaarden iets gebeurt. Enkele voorbeelden zijn “als”, “indien”, “mits”, “tenzij” en “op voorwaarde dat”. Bijvoorbeeld: “Je mag naar buiten als je klaar bent met je huiswerk” of “We gaan wandelen tenzij het gaat regenen”. Deze voegwoorden zijn nuttig voor het uitdrukken van voorwaarden of uitzonderingen.
Bij concessie voegwoorden horen woorden zoals “hoewel”, “ook al”, “desondanks”, “toch” en “ondanks dat”. Bijvoorbeeld: “Hoewel het koud was ging hij zonder jas naar buiten” of “Ze was moe maar toch bleef ze doorgaan”. Deze voegwoorden drukken toegevingen of verrassende tegenstellingen uit.
Tegenstellingswoorden, zoals “maar”, “echter”, “toch”, “desondanks” en “integendeel”, tonen een tegenstelling aan. Bijvoorbeeld: “Ik wilde graag mee maar ik kon niet” of “Hij zei dat hij moe was toch ging hij naar het feest”. Deze woorden maken het mogelijk om verschillen tussen ideeën of situaties aan te geven.
Bij een opsomming gebruik je woorden zoals “en”, “ook”, “verder”, “bovendien” en “ten eerste…ten tweede”. Bijvoorbeeld: “We gaan naar de winkel en naar het park” of “Bovendien moeten we op tijd zijn”. Opsommingswoorden helpen om een reeks van ideeën of acties te presenteren.
Doel voegwoorden tonen aan waarom iets gebeurt. Voorbeelden zijn “opdat”, “zodat”, “om…te”, “met de bedoeling dat” en “ten einde”. Bijvoorbeeld: “Ze studeerde hard om te slagen voor haar examen” of “Hij werkt hard zodat hij kan sparen voor zijn vakantie”. Deze woorden geven het doel of de intentie van een actie aan.
Betrekkelijke voornaamwoorden zijn woorden zoals “die”, “dat”, “waar”, “wie” en “wat”. Bijvoorbeeld: “De auto die ik heb gekocht is rood” of “Ik heb iemand ontmoet die heel aardig is”. Deze woorden verbinden een zelfstandig naamwoord met extra informatie over dat woord.
Conclusiewoorden, zoals “dus”, “concluderend”, “daarom”, “samenvattend” en “kortom”, worden gebruikt om een conclusie te trekken. Bijvoorbeeld: “Het regent daarom blijf ik thuis” of “Kortom we hadden een geweldige dag”. Ze helpen om een uiteenzetting af te sluiten met een samenvattende gedachte.
Tijdsaanduidingen zoals “voordat”, “zodra”, “nadat”, “terwijl” en “gedurende” geven de tijdsvolgorde aan. Bijvoorbeeld: “Zodra we thuis zijn gaan we eten” of “Gedurende de vakantie gaan we veel wandelen”. Deze woorden geven een duidelijk tijdsperspectief aan.
Voor plaatsaanduidingen gebruik je woorden zoals “boven”, “onder”, “naast”, “tussen” en “tegenover”. Bijvoorbeeld: “Het boek ligt onder de tafel” of “De kerk staat tegenover het park”. Deze woorden beschrijven de plaats of positie van iets.
Oorzakelijke voorzetsels zoals “wegens”, “vanwege”, “door” en “dankzij” geven een reden of oorzaak aan. Bijvoorbeeld: “Door het slechte weer bleef het evenement binnen” of “Vanwege het verkeer kwam hij te laat”. Ze tonen aan waarom iets gebeurt.
Modale woorden zoals “kunnen”, “moeten”, “mogen”, “zullen” en “hoeven” geven de mogelijkheid, verplichting of toestemming aan. Bijvoorbeeld: “Je moet je huiswerk maken” of “Je mag vanavond lang opblijven”. Deze woorden helpen om de modaliteit van de actie aan te duiden.
Versterkende uitdrukkingen zoals “erg”, “zeer”, “ontzettend”, “bijzonder” en “heel” maken iets krachtiger of nadrukkelijker. Bijvoorbeeld: “Het was erg koud vandaag” of “De film was bijzonder interessant”. Ze geven extra nadruk aan een eigenschap.
Beperkende woorden, zoals “alleen”, “slechts”, “enkel” en “behalve”, beperken de omvang van iets. Bijvoorbeeld: “Ik heb alleen maar één koekje gegeten” of “Iedereen behalve jij was aanwezig”. Ze maken duidelijk dat iets een beperkte omvang heeft.
Vraagwoorden zoals “wie”, “wat”, “waar”, “wanneer”, “waarom” en “hoe” introduceren vragen of geven de focus van de vraag aan. Bijvoorbeeld: “Wie heeft dat gedaan?” of “Waarom ben je zo vroeg vertrokken?” Ze helpen bij het stellen van specifieke vragen.
Nadrukwoorden zoals “juist”, “echt”, “werkelijk”, “beslist” en “inderdaad” geven extra nadruk. Bijvoorbeeld: “Ik wil echt met je praten” of “Hij heeft het inderdaad goed gedaan”. Ze geven extra zekerheid of nadruk aan een statement.
Woorden van onzekerheid zoals “misschien”, “waarschijnlijk”, “mogelijk” en “eventueel” geven een zekere mate van twijfel aan. Bijvoorbeeld: “Misschien kom ik later” of “Waarschijnlijk regent het morgen”. Ze tonen aan dat iets niet zeker is.
Verbandwoorden zoals “ten eerste…ten tweede”, “daarnaast”, “vervolgens” en “als laatste” zorgen voor een logische volgorde. Bijvoorbeeld: “Ten eerste ga ik de keuken schoonmaken en vervolgens de woonkamer”. Ze helpen bij het structureren van tekst.
Versterkende uitdrukkingen zoals “absoluut”, “volledig”, “totaal” en “helemaal” versterken een uitspraak. Bijvoorbeeld: “Hij was absoluut niet blij” of “De kamer was helemaal leeg”. Ze geven meer intensiteit aan een statement.
Verzachtende uitdrukkingen zoals “een beetje”, “nogal”, “redelijk”, “tamelijk” en “enigszins” maken een uitspraak milder. Bijvoorbeeld: “Het is een beetje koud” of “De film was redelijk interessant”. Ze helpen om een uitspraak minder direct of zwaar te maken.
Tegenstrijdige uitdrukkingen zoals “aan de ene kant…aan de andere kant”, “hoewel…toch”, “enerzijds…anderzijds” en “niettemin” geven tegenstellingen aan. Bijvoorbeeld: “Aan de ene kant wil ik blijven maar aan de andere kant wil ik ook verder”. Ze tonen aan dat er verschillende perspectieven zijn.
Bevestigingswoorden zoals “inderdaad”, “natuurlijk”, “zeker”, “zonder twijfel” en “vast en zeker” bevestigen een statement. Bijvoorbeeld: “Hij heeft inderdaad gelijk” of “Het is vast en zeker zo”. Ze geven zekerheid aan een uitspraak.
Ontkenningswoorden zoals “niet”, “geen”, “nooit”, “nergens” en “niemand” ontkennen een stelling. Bijvoorbeeld: “Ik heb geen geld” of “Niemand weet het antwoord”. Ze geven aan dat iets niet waar is.
Beperkende en uitzonderingswoorden zoals “uitsluitend”, “behalve”, “alleen maar” en “met uitzondering van” geven beperkingen aan. Bijvoorbeeld: “Deze kaart is alleen geldig in Nederland” of “Behalve hij waren alle anderen aanwezig”. Ze tonen aan dat iets een uitzondering vormt.
Herhaling en nadruk woorden zoals “steeds”, “telkens”, “opnieuw”, “weer” en “voortdurend” geven aan dat iets herhaaldelijk gebeurt. Bijvoorbeeld: “Hij maakt steeds dezelfde fout” of “We beginnen opnieuw”. Ze geven aan dat een actie zich herhaalt.
Concessiewoorden tonen aan dat iets onverwacht gebeurt, ondanks een andere situatie. Voorbeelden van concessiewoorden zijn “desondanks”, “toch”, “ondanks”, “hoe dan ook” en “alhoewel”. Bijvoorbeeld: “Alhoewel het koud was, ging hij zonder jas naar buiten” of “Ze voelde zich niet lekker, maar ze ging toch naar het werk”. Deze woorden drukken een tegenstelling uit, waarbij iets toch plaatsvindt, ondanks een reden om het niet te doen.
Woorden om voorbeelden te geven helpen om iets verder uit te leggen of te verduidelijken. Voorbeelden van deze woorden zijn “bijvoorbeeld”, “zoals”, “onder andere”, “te denken aan” en “dat wil zeggen”. Bijvoorbeeld: “Er zijn verschillende sporten die populair zijn in Nederland, zoals voetbal, hockey en tennis” of “Verschillende steden, bijvoorbeeld Amsterdam en Rotterdam, trekken veel toeristen aan”. Deze woorden helpen om concrete voorbeelden te geven van wat er bedoeld wordt.
Voor redeneren worden woorden als “dus”, “want”, “aangezien”, “omdat” en “immers” gebruikt om een logische relatie of uitleg aan te geven. Bijvoorbeeld: “Hij bleef thuis, want hij voelde zich ziek” of “Aangezien het al laat is, gaan we nu naar huis”. Deze woorden zijn belangrijk om aan te geven waarom iets gebeurt, of om een reden voor een actie te geven.
Voorwaardelijke woorden en woorden van voorbehoud geven aan onder welke voorwaarden iets kan gebeuren. Veelgebruikte woorden zijn “op voorwaarde dat”, “mits”, “tenzij”, “indien” en “in het geval dat”. Bijvoorbeeld: “Je mag naar buiten op voorwaarde dat je je huiswerk hebt gemaakt” of “Ik ga mee tenzij het regent”. Deze woorden geven duidelijk aan dat er een bepaalde situatie of voorwaarde is waar rekening mee gehouden moet worden.
Voorbeeld- en concretiseringswoorden zoals “bijvoorbeeld”, “zoals”, “namelijk”, “dat wil zeggen” en “ter illustratie” worden gebruikt om iets specifieker te maken. Bijvoorbeeld: “Er zijn veel dingen te doen in deze stad, zoals het bezoeken van musea en parken” of “Sommige dieren, bijvoorbeeld de olifant en de tijger, zijn bedreigd”. Ze helpen om ideeën te verduidelijken en om concrete voorbeelden te geven die het beeld duidelijker maken.
Keep Others In Suspended Terror: Cultivate An Air Of Unpredictability
Observance Of The Law
In May of 1972, chess champion Boris Spassky anxiously awaited his rival Bobby Fischer in Reykjavik, Iceland. The two men had been scheduled to meet for the World Championship of Chess, but Fischer had not arrived on time and the match was on hold. Fischer had problems with the size of the prize money, problems with the way the money was to be distributed, problems with the logistics of holding the match in Iceland. He might back out at any moment.
Remember: In the beginning, make yourself not scarce but omnipresent. Only what is seen, appreciated, and loved will be missed in its absence.
In love and seduction, similarly, absence is only effective once you have surrounded the other with your image, been seen by him or her everywhere. Everything must remind your lover of your presence, so that when you do choose to be away, the lover will always be thinking of you, will always be seeing you in his or her mind's eye.
Reversal
This law only applies once a certain level of power has been attained. The need to withdraw only comes after you have established your presence; leave too early and you do not increase your respect, you are simply forgotten. When you are first entering onto the world's stage, create an image that is recognizable, reproducible, and is seen everywhere. Until that status is attained, absence is dangerous instead of fanning the flames, it will extinguish them.
Authority: Use absence to create respect and esteem. If presence diminishes fame, absence augments it. A man who when absent is regarded as a lion becomes when present something common and ridiculous. Talents lose their luster if we become too familiar with them, for the outer shell of the mind is more readily seen than its rich inner kernel. Even the outstanding genius makes use of retirement so that men may honor him and so that the yearning aroused by his absence may cause him to be esteemed. (Baltasar Gracian, 1601-1658
Make yourself too available and the aura of power you have created around yourself will wear away. Turn the game around: Make yourself less accessible and you increase the value of your presence.
The greatest ruler of the sixteenth century was Charles V. King of Spain, Hapsburg emperor, he governed an empire that at one point included much of Europe and the New World. Yet at the height of his power, in 1557, he retired to the monastery of Yuste. All of Europe was captivated by his sudden withdrawal; people who had hated and feared him suddenly called him great, and he came to be seen as a saint. In more recent times, the film actress Greta Garbo was never more admired than when she retired, in 1941. For some her absence came too soon she was in her midthirties but she wisely preferred to leave on her own terms, rather than waiting for her audience to grow tired of her.
There always comes a moment when those in power overstay their welcome. We have grown tired of them, lost respect for them; we see them as no different from the rest of mankind, which is to say that we see them as rather worse, since we inevitably compare their current status in our eyes to their former one. There is an art to knowing when to retire. If it is done right, you regain the respect you had lost, and retain a part of your power.
Extend the law of scarcity to your own skills. Make what you are offering the world rare and hard to find, and you instantly increase its value.
MAGPLANO NANG MAAGAP
GAWIN ANG PAGPAPLANO NANG PANGKATAN
MAGING REYALISTIKO SA GAGAWING PANUKALS
MATUTO BILANG ISANG ORGANISASYON
MAGING MAKATOTOHANAN AT TIYAK
LIMITAHAN ANG PAGGAMIT NG TEKNIKAL NA JARGON
PILIM ANG PORMAT NG PANUKSIANG MALINAW ET MEDALING BASAHIN
ALAHANIN ANG PRAYORIDAD NG HIHINGIAN NG SUPORTANG PINANSIYAL
GUMAMIT NG MGA SALITANG KILOS SA PAGSULAT NG PANUKALANG PROYEKTO
Image: The Sun. It can only be appreciated by its absence. The longer the days of rain, the more the sun is craved. But too many hot days and the sun overwhelms. Learn to keep yourself obscure and make people demand your return.
Give me the what why and how parts of processing
Here’s a breakdown of the "What," "Why," and "How" of Processing:
What is Processing?
Processing is an open-source programming language and environment designed for people who want to create visuals and interactive art with code. Originally developed to make coding accessible to artists, designers, and beginners, Processing is highly suited to creating visualizations, animations, interactive installations, and generative art.
It’s known for its simple syntax, instant visual feedback, and a supportive community. Processing projects can be exported to different platforms, including web, desktop, and even physical installations, making it a versatile tool for creatives.
Why Use Processing?
Here are five strong reasons to learn Processing:
1. Perfect Entry to Coding for Artists: Processing is designed specifically for creative people who may not have a programming background. Its syntax is simple and beginner-friendly, making it an ideal gateway into coding, especially for those interested in visual and interactive projects.
2. Instant Visual Feedback: With Processing, you see the results of your code immediately on screen, making it easier to understand concepts and explore creative ideas. This instant feedback accelerates learning, as you can quickly iterate on designs, animations, and effects.
3. Powerful Visual and Interactive Capabilities: Processing excels at graphics and interactive art. It’s a go-to tool for creating generative art, animations, and data visualizations. With libraries for 3D graphics, sound, and even machine learning, Processing lets you bring complex and dynamic visuals to life.
4. Community and Resources: Processing has an active, global community of artists, designers, educators, and programmers, offering a wealth of tutorials, libraries, and forums. This supportive ecosystem makes it easy to get help, find inspiration, and collaborate with others on creative projects.
5. Cross-Platform Flexibility: Processing is versatile across multiple platforms and supports exporting projects for the web using p5.js, a JavaScript library based on Processing. This flexibility allows you to share your work widely, whether on the web, as standalone applications, or even in installations and live performances.
Processing is more than just a tool—it’s a gateway to exploring creative possibilities with code. Whether you’re interested in art, design, or interactive technology, Processing equips you to experiment and create with ease.
1. Accessible for Beginners: Processing’s straightforward syntax and beginner-friendly approach help non-programmers get started easily, particularly those interested in visual arts.
2. Specialized for Visual and Interactive Art: Unlike traditional programming languages, Processing is designed with visual output in mind, making it ideal for artists and designers focused on interactive art, generative design, or data visualizations.
3. Rapid Prototyping: With immediate feedback on changes, Processing enables rapid experimentation and iteration, making it perfect for testing creative ideas quickly.
4. Active Community and Abundant Resources: Processing’s large community offers many resources—tutorials, forums, libraries, and example projects—providing constant support and inspiration.
5. Seamless Cross-Platform Sharing: Processing projects can run on different operating systems and on the web (using p5.js), which is great for showcasing creative work online or in various formats.
How to Use Processing
1. Set Up: Start by downloading the Processing IDE or using p5.js (a JavaScript version of Processing for web). You’ll find that sketches (Processing projects) are created within a simple code editor that allows you to run your code and instantly see the results.
2. Understanding the Basics: Every Processing sketch has two main functions—setup() and draw().
* setup() runs once at the start and is often used to initialize settings.
* draw() loops continuously, allowing animations and interactivity.
3. Experiment with Built-In Functions: Processing has a rich library of built-in functions for shapes, colors, images, audio, and video. Start experimenting by drawing basic shapes, using colors, and animating elements on screen.
4. Incorporate Libraries for Advanced Features: Processing has a vast ecosystem of libraries for everything from 3D rendering to sound manipulation. Libraries like Toxiclibs (for computational design) or ControlP5 (for GUI components) add powerful capabilities to your projects.
5. Explore Export Options: Once your project is complete, you can export it to run on different platforms, or if you’re using p5.js, share it directly online.
Processing empowers creatives by making coding fun, visual, and accessible, opening the door to endless creative possibilities through code.
2 URI NG NILALAMAN: INTERNAL - INTERNAL O YAONG INIHAHAIN SA LOOB NG KINABIBILANGANG ORGANISASYON. EKSTERNAL - ORGANISASYONG DI-KINABIBILANGAN NG PROPONENT.
2 URI NG PAG-AANYAYA O PAG-AALOK: SOLICITED- ISANG PANUKALANG PROYEKTO NA ISINAGAWA DAHIL MAY PABATID ANG ISANG ORGANISASYON SA KANILANG PANGANGAILANGAN NG ISANG PROPOSAL. TINATAWAG DIN ITONG INVITED O IMBITADO. UNSOLICITED - WALANG PABATID AT KUSA O NAGBABAKASAKALI LAMANG ANG PROPONENT. TINATAWAG DIN ITONG PROSPECTING.
2 URI NG HABA: MAIKLING PROYEKTO - HANGGANG 10 PAHINA NA KADALASAN AY NASA ANYONG LIHAM LAMANG. MAHABANG PROYEKTO - NAGLALAMAN NG MAHIGIT SA SAMPUNG PAHINA. MAGKAPAREHO LAMANG ANG NILALAMAN NG DALAWANG URI NG PROPOSAL, NAGIGING ELABORATED LAMANG AT SUMUSUNOD SA ISANG STRUCTURED FORMAT ANG MAHABANG BERSYON.
MGA TAGUBILIN SA PAGSULAT NG PANUKALANG PROYEKTO: 1. MAGPLANO NANG MAAGAP, 2. GAWIN ANG PAGPAPLANO NANG PANGKATAN, 3. MAGING REYALISTIKO SA GAGAWING PANUKALS, 4. MATUTO BILANG ISANG ORGANISASYON, 5. MAGING MAKATOTOHANAN AT TIYAK, 6. LIMITAHAN ANG PAGGAMIT NG TEKNIKAL NA JARGON, 7. PILIM ANG PORMAT NG PANUKSIANG MALINAW ET MEDALING BASAHIN, 8. ALAHANIN ANG PRAYORIDAD NG HIHINGIAN NG SUPORTANG PINANSIYAL, 9. GUMAMIT NG MGA SALITANG KILOS SA PAGSULAT NG PANUKALANG PROYEKTO.
PAGSULAT NG PANUKALANG PROYEKTO AT ANG MGA ELEMENTO NITO: 1. TITULO NG PROYEKTO, 2. NILALAMAN, 3. ABSTRAK, 4. KONTEKSTO, 5. KATWIRAN NG PROYEKTO(PAGPAPAHAYAG SA SULIRANIN, PRAYORIDAD NA PANGANGAILANGAN, INTERBENSYON, MAG-IIMPLEMENTANG ORGANISASYON), 6. LAYUNIN(DAPAT ISA LAMANG ANG MASAKLAW NA LAYUNIN NG PANUKALA, DAPAT NA KONEKTADO ANG MASAKLAW NA LAYUNIN SA BISYON NG PAGPAPAUNLAD O PAGPAPABUTI, AT DAPAT NAPATUTUNAYAN ANG MERITO NG KONTRIBUSYON NG LAYON SA BISYON), 7. TARGET NA BENEPISYARYO, 8. IMPLEMENTASYON NG PROYEKTO.
MGA DAPAT GAWIN BAGO ANG PAGSULAT NG PANUKALANG PROYEKTO: MGA DAPAT GAWIN BAGO ANG PAGSULAT NG PANUKALANG PROYEKTO: 1. PAG-INTERBYU SA DATI AT INAASAHANG TATANGGAP NG BENEPISYO, 2. PAGBALIK-TANAW SA MGA NAUNANG PANUKALANG PROYEKTO, 3. PAGBALIK-TANAW SA MGA ULAT SA EBALWASYON NG MGA PROYEKTO, 4. PAG-ORGANISA NG MGA FOCUS GROUP, 5. PAGTINGIN SA MGA DATOS ESTADISTIKA, 6. PAGKONSULTA SA MGA EKSPERTO, 7. PAGSASAGAWANG MGA SARBEY AT IBA PA, 8. PAGSASAGAWA NG MGA PULONG AT PORUM SA KOMUNIDAD.
2 URI NG NILALAMAN: INTERNAL - INTERNAL O YAONG INIHAHAIN SA LOOB NG KINABIBILANGANG ORGANISASYON. EKSTERNAL - ORGANISASYONG DI-KINABIBILANGAN NG PROPONENT.
2 URI NG PAG-AANYAYA O PAG-AALOK: SOLICITED- ISANG PANUKALANG PROYEKTO NA ISINAGAWA DAHIL MAY PABATID ANG ISANG ORGANISASYON SA KANILANG PANGANGAILANGAN NG ISANG PROPOSAL. TINATAWAG DIN ITONG INVITED O IMBITADO. UNSOLICITED - WALANG PABATID AT KUSA O NAGBABAKASAKALI LAMANG ANG PROPONENT. TINATAWAG DIN ITONG PROSPECTING.
2 URI NG HABA: MAIKLING PROYEKTO - HANGGANG 10 PAHINA NA KADALASAN AY NASA ANYONG LIHAM LAMANG. MAHABANG PROYEKTO - NAGLALAMAN NG MAHIGIT SA SAMPUNG PAHINA. MAGKAPAREHO LAMANG ANG NILALAMAN NG DALAWANG URI NG PROPOSAL, NAGIGING ELABORATED LAMANG AT SUMUSUNOD SA ISANG STRUCTURED FORMAT ANG MAHABANG BERSYON.
MGA TAGUBILIN SA PAGSULAT NG PANUKALANG PROYEKTO: 1. MAGPLANO NANG MAAGAP, 2. GAWIN ANG PAGPAPLANO NANG PANGKATAN, 3. MAGING REYALISTIKO SA GAGAWING PANUKALS, 4. MATUTO BILANG ISANG ORGANISASYON, 5. MAGING MAKATOTOHANAN AT TIYAK, 6. LIMITAHAN ANG PAGGAMIT NG TEKNIKAL NA JARGON, 7. PILIM ANG PORMAT NG PANUKSIANG MALINAW ET MEDALING BASAHIN, 8. ALAHANIN ANG PRAYORIDAD NG HIHINGIAN NG SUPORTANG PINANSIYAL, 9. GUMAMIT NG MGA SALITANG KILOS SA PAGSULAT NG PANUKALANG PROYEKTO.
PAGSULAT NG PANUKALANG PROYEKTO AT ANG MGA ELEMENTO NITO: 1. TITULO NG PROYEKTO, 2. NILALAMAN, 3. ABSTRAK, 4. KONTEKSTO, 5. KATWIRAN NG PROYEKTO(PAGPAPAHAYAG SA SULIRANIN, PRAYORIDAD NA PANGANGAILANGAN, INTERBENSYON, MAG-IIMPLEMENTANG ORGANISASYON), 6. LAYUNIN(DAPAT ISA LAMANG ANG MASAKLAW NA LAYUNIN NG PANUKALA, DAPAT NA KONEKTADO ANG MASAKLAW NA LAYUNIN SA BISYON NG PAGPAPAUNLAD O PAGPAPABUTI, AT DAPAT NAPATUTUNAYAN ANG MERITO NG KONTRIBUSYON NG LAYON SA BISYON), 7. TARGET NA BENEPISYARYO, 8. IMPLEMENTASYON NG PROYEKTO.
MGA DAPAT GAWIN BAGO ANG PAGSULAT NG PANUKALANG PROYEKTO: MGA DAPAT GAWIN BAGO ANG PAGSULAT NG PANUKALANG PROYEKTO: 1. PAG-INTERBYU SA DATI AT INAASAHANG TATANGGAP NG BENEPISYO, 2. PAGBALIK-TANAW SA MGA NAUNANG PANUKALANG PROYEKTO, 3. PAGBALIK-TANAW SA MGA ULAT SA EBALWASYON NG MGA PROYEKTO, 4. PAG-ORGANISA NG MGA FOCUS GROUP, 5. PAGTINGIN SA MGA DATOS ESTADISTIKA, 6. PAGKONSULTA SA MGA EKSPERTO, 7. PAGSASAGAWANG MGA SARBEY AT IBA PA, 8. PAGSASAGAWA NG MGA PULONG AT PORUM SA KOMUNIDAD.