The Honorable Melissa G. Dalton
General James C. Slife
General Michael A. Guetlein
In de Nederlandse taal maken we gebruik van twee bepaalde lidwoorden: “de” en “het,” en één onbepaald lidwoord: “een.” Het juiste gebruik van deze lidwoorden kan lastig zijn voor anderstaligen, omdat er geen vaste regels zijn voor wanneer een woord “de” of “het” krijgt. Toch zijn er enkele vuistregels en patronen die je kunnen helpen om te bepalen welk lidwoord je moet gebruiken.
“De” woorden vormen de grootste groep in het Nederlands. In het algemeen geldt dat alle zelfstandige naamwoorden die naar mensen of beroepen verwijzen, zoals “de man,” “de vrouw,” en “de leraar,” de lidwoorden “de” krijgen. Ook dieren en veel abstracte woorden, zoals “de hond” en “de vrijheid,” horen hierbij. Verder krijgen alle meervoudsvormen “de” als lidwoord, ongeacht het geslacht van het woord in het enkelvoud. Denk aan “de boeken,” “de huizen,” en “de mensen.” Er zijn ook veel woorden die eindigen op bepaalde achtervoegsels, zoals -heid, -ing, -teit, -schap, en -de, die ook bijna altijd het lidwoord “de” krijgen: de waarheid, de verandering, de kwaliteit, de vriendschap, de gezondheid.
“Het” woorden vormen een kleinere groep en verwijzen vaak naar onzijdige, niet-levende dingen. Veel korte, algemene zelfstandige naamwoorden krijgen “het” als lidwoord, bijvoorbeeld “het boek,” “het huis,” en “het kind.” Verder geldt dat verkleinwoorden, woorden die eindigen op -je, ook altijd het lidwoord “het” gebruiken, zoals “het meisje,” “het autootje,” en “het huisje.” Als je twijfelt of een zelfstandig naamwoord “de” of “het” moet krijgen, bedenk dan dat de meeste woorden “de” krijgen. “Het” wordt alleen gebruikt voor specifieke uitzonderingen en kleinere categorieën.
“Een” als onbepaald lidwoord gebruik je wanneer je niet verwijst naar iets specifieks maar naar iets algemeens of onbepaalds. Dit is vergelijkbaar met “a” of “an” in het Engels. Bijvoorbeeld, in de zin “Ik lees een boek” betekent “een boek” een willekeurig boek, niet een specifiek boek dat de spreker of luisteraar al kent. In “Een kind speelt in de tuin” betekent “een kind” ook dat het om een willekeurig kind gaat.
In samengestelde zinnen en bij complexe zinsconstructies is het belangrijk om te onthouden dat elk zelfstandig naamwoord zijn eigen lidwoord behoudt, ongeacht de lengte van de zin. Bijvoorbeeld: “De man leest een boek terwijl het kind speelt in het park.” Hier zien we dat de verschillende zelfstandige naamwoorden elk het juiste lidwoord krijgen.
In de Nederlandse taal maken we gebruik van twee bepaalde lidwoorden: “de” en “het,” en één onbepaald lidwoord: “een.” Het juiste gebruik van deze lidwoorden kan lastig zijn voor anderstaligen, omdat er geen vaste regels zijn voor wanneer een woord “de” of “het” krijgt. Toch zijn er enkele vuistregels en patronen die je kunnen helpen om te bepalen welk lidwoord je moet gebruiken.
“De” woorden vormen de grootste groep in het Nederlands. In het algemeen geldt dat alle zelfstandige naamwoorden die naar mensen of beroepen verwijzen, zoals “de man,” “de vrouw,” en “de leraar,” de lidwoorden “de” krijgen. Ook dieren en veel abstracte woorden, zoals “de hond” en “de vrijheid,” horen hierbij. Verder krijgen alle meervoudsvormen “de” als lidwoord, ongeacht het geslacht van het woord in het enkelvoud. Denk aan “de boeken,” “de huizen,” en “de mensen.” Er zijn ook veel woorden die eindigen op bepaalde achtervoegsels, zoals -heid, -ing, -teit, -schap, en -de, die ook bijna altijd het lidwoord “de” krijgen: de waarheid, de verandering, de kwaliteit, de vriendschap, de gezondheid.
“Het” woorden vormen een kleinere groep en verwijzen vaak naar onzijdige, niet-levende dingen. Veel korte, algemene zelfstandige naamwoorden krijgen “het” als lidwoord, bijvoorbeeld “het boek,” “het huis,” en “het kind.” Verder geldt dat verkleinwoorden, woorden die eindigen op -je, ook altijd het lidwoord “het” gebruiken, zoals “het meisje,” “het autootje,” en “het huisje.” Als je twijfelt of een zelfstandig naamwoord “de” of “het” moet krijgen, bedenk dan dat de meeste woorden “de” krijgen. “Het” wordt alleen gebruikt voor specifieke uitzonderingen en kleinere categorieën.
“Een” als onbepaald lidwoord gebruik je wanneer je niet verwijst naar iets specifieks maar naar iets algemeens of onbepaalds. Dit is vergelijkbaar met “a” of “an” in het Engels. Bijvoorbeeld, in de zin “Ik lees een boek” betekent “een boek” een willekeurig boek, niet een specifiek boek dat de spreker of luisteraar al kent. In “Een kind speelt in de tuin” betekent “een kind” ook dat het om een willekeurig kind gaat.
In samengestelde zinnen en bij complexe zinsconstructies is het belangrijk om te onthouden dat elk zelfstandig naamwoord zijn eigen lidwoord behoudt, ongeacht de lengte van de zin. Bijvoorbeeld: “De man leest een boek terwijl het kind speelt in het park.” Hier zien we dat de verschillende zelfstandige naamwoorden elk het juiste lidwoord krijgen.
Natuurlijk, hier volgt een tekst over de zinsvolgorde in het Nederlands. De zinsvolgorde is een belangrijk aspect in de Nederlandse taal en bepaalt de helderheid van een zin. De Nederlandse zinsvolgorde werkt volgens een systeem dat bekendstaat als SVO (Subject - Verbum - Object) in hoofdzinconstructies, maar er zijn veel variaties en uitzonderingen, vooral in bijzinnen, waarin de werkwoorden vaak aan het einde van de zin komen te staan. Dit heet ook wel het ‘rechte’ en ‘omgekeerde’ woordvolgorde.
In de standaard hoofdzin komt het onderwerp meestal eerst, gevolgd door het werkwoord en het lijdend of meewerkend voorwerp. Een eenvoudig voorbeeld is: “Ik lees een boek.” Hierin is ‘Ik’ het onderwerp, ‘lees’ het werkwoord en ‘een boek’ het lijdend voorwerp. Echter, wanneer een zin meer informatie bevat, bijvoorbeeld over tijd of plaats, wordt dit meestal tussen het onderwerp en het werkwoord geplaatst of juist aan het begin van de zin gezet om de nadruk te verleggen. Bijvoorbeeld: “Morgen lees ik een boek in de tuin.” Hier verandert de volgorde iets door het toevoegen van een tijdsaanduiding ‘morgen’ aan het begin van de zin. Hierdoor komt het onderwerp ‘ik’ na het tijdsbepalende woord.
In bijzinnen verandert de zinsvolgorde vaak aanzienlijk. In deze gevallen wordt het werkwoord meestal naar het einde van de zin verplaatst. Dit komt vooral voor wanneer een zin door een voegwoord, zoals ‘omdat’, ‘terwijl’ of ‘als’, aan een hoofdzin verbonden is. Bijvoorbeeld: “Ik lees een boek omdat ik tijd heb.” Hier staat het werkwoord ‘heb’ aan het einde van de bijzin. Dit wordt ook wel de bijzinvolgorde genoemd. Bijzinsconstructies kunnen soms complex zijn, vooral wanneer meerdere werkwoorden betrokken zijn, zoals in “Ik denk dat hij morgen in het park zal zijn.” Hier staan de werkwoorden ‘zal’ en ‘zijn’ aan het einde van de zin.
Een ander belangrijk aspect van de Nederlandse zinsvolgorde is de positie van werkwoorden in samengestelde werkwoordstructuren. Bijvoorbeeld: “Hij heeft het boek willen lezen.” Hier zien we dat in samengestelde werkwoordgroepen het belangrijkste werkwoord aan het einde staat, terwijl de hulpwerkwoorden ervoor worden geplaatst. Dit volgt de volgorde hulpwerkwoord - tweede hulpwerkwoord - hoofdwerkwoord, wat vaak een uitdaging kan zijn.
Daarnaast speelt inversie een belangrijke rol in de Nederlandse taal. Inversie betekent dat het onderwerp en het werkwoord van plaats wisselen, wat vooral voorkomt in vragen en zinnen die beginnen met een ander zinsdeel dan het onderwerp. Bijvoorbeeld: “Morgen ga ik naar het park.” Hier wordt ‘ik ga’ omgedraaid naar ‘ga ik’ door de plaatsing van ‘morgen’ aan het begin. Dit geeft de zin een andere dynamiek en benadrukt het tijdstip waarop de handeling plaatsvindt.
Er zijn ook nog andere elementen die invloed hebben op de Nederlandse zinsvolgorde, zoals modale werkwoorden en bijwoorden van tijd, plaats, wijze en oorzaak. Deze woorden kunnen vaak op verschillende posities in de zin worden geplaatst, afhankelijk van wat de spreker wil benadrukken. Bijvoorbeeld, “Ik wil het boek vandaag lezen” en “Vandaag wil ik het boek lezen” hebben dezelfde betekenis, maar een iets andere nadruk.
dog: fork get: dot took: fade feed: gate goof: deck foot: geek took fade: gate fog: deep
toot: gook feed: goat dote: gate food: folk geek good: frog took: feed gate dock: goof
feed: fog took gate: doof geek: fork deck got: food goof: deed took gate: fog deft:
good toot: fade deck: food goat fork: geek got fed: dock gate toot: fog deft good:
toot: gate frog: deck good toot: fade feed fork: geek goat feed: foot gate dock fog:
gate took: goof food: geek deck fade: good got: deep took gate feed goat: fork dock
foot: gate geek: fog deck toot: food feed: goof gate deep: took frog: geek dock fade:
deft toot: goat feed: gate took food dock: fork gate: deep geek fade: goof fog toot:
fork feed: geek dock: good took: fade fog: gate goof feed: toot gate deep:
o : k e d g t f : o e d k g t : f k e g d : o f t k e d g : o k g e d f t
d g : f k o e d o : g t e d : o e k g f d t : k e f g o d : o k t g e d : k d o f e g
k d t : o f g e k g : d t e o k : g o e f d k : t g k d o e : o g f e k d : k e t d f g
g : o d e f t k o g : k t d o : e d g f k : t o e d f : g o k d e : k g o f e d : t g k
o e d g f k : o t k g d f e : d o e g k f t o : k e d t g : o g d k f e t o k : e d f g
k o : e g d k e : o d g f t k : o e g t d f : k o g e d f o : k g d t e o : d g k e f t
e t : o k g d e o d g f t : k o e g d : k g e o f d : g o k e d t : g f k o d e t g o
o g : d e k g f t o : d e k t o : f k g d e : o t k g d e : o g d k e t f
o : o : o : o :
k e k e k e k e
d g d g d g d g
: o : o : o : o
e k e k e k e k
g d g d g d g d
o k d : e g o k d : e g
o : e k d g o : e k d g
k d o g : e k d o g : e
: k o g d e : o k d e g
g d e o k : g d o e k :
e k : g d o e k : g d o
La postura de la ministra Susana Muhamad es que este proyecto causaría una fragmentación irremediable de la Reserva Thomas Van Der Hammen. Distrito advierte sobre la gravedad de parar la obra, vital para la movilidad de la capital. Lagos de Torca reacciona.
MacOS is een populair besturingssysteem, ontwikkeld door Apple, dat vaak wordt gekozen vanwege zijn beveiligingskenmerken en gebruikersvriendelijkheid. Dit systeem is gebaseerd op Unix, wat betekent dat het van nature enkele inherente beveiligingsvoordelen biedt. In tegenstelling tot Windows, dat het grootste marktaandeel heeft en daarmee een aantrekkelijker doelwit is voor cyberaanvallen, wordt MacOS minder vaak getroffen door malware. Toch is MacOS niet immuun voor cyberbedreigingen, en als cybersecurityspecialist is het essentieel om te begrijpen hoe dit systeem werkt en welke beschermingsmaatregelen genomen kunnen worden.
MacOS maakt gebruik van een aantal beveiligingslagen die samenwerken om het systeem te beschermen tegen kwaadaardige software en onbevoegde toegang. Een van deze lagen is het systeem van rechten en machtigingen, waarbij elk proces of programma specifieke toegangsrechten krijgt. Dit betekent dat een gebruiker of applicatie alleen toegang heeft tot bestanden en mappen waarvoor expliciete toestemming is verleend. Hierdoor kunnen gebruikers ongewenste wijzigingen aan hun systeem beperken.
Een ander belangrijk kenmerk van MacOS is Gatekeeper, een ingebouwde beveiligingstechnologie die voorkomt dat niet-geautoriseerde software op het systeem wordt uitgevoerd. Gatekeeper controleert of de bron van een applicatie legitiem is door het te vergelijken met de digitale handtekeningen die door Apple zijn verstrekt. Als een applicatie van buiten de Apple App Store wordt gedownload, waarschuwt Gatekeeper de gebruiker en vraagt om expliciete toestemming om de app te openen. Dit helpt om te voorkomen dat malware ongemerkt wordt geïnstalleerd.
Daarnaast heeft MacOS een ingebouwde firewall waarmee gebruikers hun netwerkverkeer kunnen beheren. Deze firewall biedt een belangrijke beschermingslaag tegen ongeautoriseerde verbindingen en voorkomt dat kwaadaardige actoren toegang krijgen tot het systeem via het netwerk. De firewall kan worden aangepast om bepaalde verbindingen toe te staan of te blokkeren, afhankelijk van de beveiligingsvereisten van de gebruiker. Dit is vooral belangrijk bij het verbinden met openbare netwerken, waar de kans op ongeautoriseerde toegang groter is.
MacOS maakt ook gebruik van XProtect, een antimalwareprogramma dat automatisch werkt om schadelijke software te detecteren en te blokkeren. XProtect controleert het systeem voortdurend en wordt regelmatig bijgewerkt om de nieuwste malwaredefinities te bevatten. Wanneer XProtect een verdachte applicatie detecteert, wordt de gebruiker gewaarschuwd, en de schadelijke software wordt geblokkeerd. Hoewel XProtect niet de uitgebreide bescherming biedt van commerciële antivirussoftware, vormt het een essentiële eerste verdedigingslinie tegen veelvoorkomende malware.
Naast de ingebouwde beveiligingsopties heeft MacOS ook een robuuste infrastructuur voor encryptie. FileVault is de encryptietechnologie die door MacOS wordt gebruikt om gegevens op de harde schijf te versleutelen. Dit betekent dat als een Mac gestolen wordt of verloren gaat, de gegevens moeilijker toegankelijk zijn voor onbevoegden. FileVault maakt gebruik van krachtige AES-256-codering om ervoor te zorgen dat de gegevens veilig blijven, zelfs als de hardware in verkeerde handen valt. Het activeren van FileVault is sterk aanbevolen voor gebruikers die met gevoelige gegevens werken, vooral in sectoren zoals cybersecurity waar gegevensbeveiliging essentieel is.
Een ander belangrijk element van de beveiliging op MacOS is het beheer van systeemupdates. Apple brengt regelmatig updates uit die niet alleen nieuwe functies en verbeteringen bevatten, maar ook belangrijke beveiligingspatches. Het is cruciaal voor cybersecurityprofessionals om ervoor te zorgen dat deze updates zo snel mogelijk worden geïnstalleerd om kwetsbaarheden te minimaliseren. Aanvallers zijn vaak snel om misbruik te maken van bekende zwakke plekken in systemen die nog niet zijn bijgewerkt. Automatische updates zorgen ervoor dat MacOS-gebruikers minder kwetsbaar zijn voor bekende bedreigingen.
Cybersecurity op MacOS vereist echter niet alleen kennis van de ingebouwde beveiligingsfuncties. Het is ook belangrijk om te begrijpen hoe MacOS zich verhoudt tot netwerkbeveiliging en hoe applicaties van derden kunnen worden beheerd. Het installeren van beveiligingstools zoals VPN’s en netwerkmonitoringsoftware kan helpen om verbindingen te beveiligen en verdachte activiteiten op te sporen. Bovendien moeten gebruikers zich bewust zijn van de gevaren van social engineering en phishing, aangezien deze aanvallen vaak onafhankelijk zijn van het besturingssysteem en gericht zijn op de gebruiker zelf.
Voor een cybersecurityspecialist biedt MacOS interessante mogelijkheden om beveiliging te optimaliseren door het implementeren van extra beveiligingslagen. Hoewel de standaardinstellingen van MacOS al robuust zijn, kan het aanpassen van de instellingen voor specifieke beveiligingsbehoeften zorgen voor een hogere mate van bescherming. Het is ook mogelijk om met behulp van terminalcommando’s geavanceerde configuraties uit te voeren en scripts te schrijven die routinetaken automatiseren, zoals het controleren van logbestanden of het beheren van back-ups. Deze mate van controle kan handig zijn om ervoor te zorgen dat alle aspecten van de systeembeveiliging gedekt zijn.
Daarnaast biedt MacOS ondersteuning voor tools zoals Wireshark, Nmap en Burp Suite, die essentieel zijn voor cybersecurityprofessionals bij het uitvoeren van netwerkbeveiligingstests en kwetsbaarheidsanalyses. De compatibiliteit van MacOS met deze tools maakt het een waardevol platform voor professionals die penetratietests uitvoeren en risico’s in kaart willen brengen.
The Honorable Melissa G. Dalton
General James C. Slife
General Michael A. Guetlein
In matters of principle, stand like a rock; in matters of taste, swim with the current. Give up money, give up fame, give up science, give up earth itself and all it contains, rather than do an immoral act. And never suppose that in any situation, or under any circumstances, it is best for you to do a dishonorable thing. Whenever you are to do a thing, though it can never be known but to yourself, ask yourself how you would act were all the world looking at you, and act accordingly.
Duty, honor, country: Those three hallowed words reverently dictate what you ought to be, what you can be, what you will be. They are your rallying point to build courage when courage seems to fail, to regain faith when there seems to be little cause for faith, to create hope when hope becomes forlorn.
When questioned, should I become a prisoner of war, I am required to give name, rank, Service Number, and date of birth. I will evade answering further questions to the utmost of my ability. I will make no oral or written statements disloyal to my country and its allies or harmful to their cause.
I will never forget that I am an American, fighting for freedom, responsible for my actions, and dedicated to the principles which made my country free. I will trust in my God and in the United States of America.
What's that supposed to be about baby go free of your vibe stop acting crazy, you know I give you the good loving daily
Robbery is larceny with two additional requirements: (1) the property must be taken from the person or presence of another; and (2) the taking must be accomplished by means of force or fear.
A "claim of right" to property is a belief that the defendant has the right to take the property. A legitimate claim of right negates the intent-to-steal element of larceny and robbery. A defendant who takes property in satisfaction of an liquidated debt or takes more than the amount of the debt has no legitimate claim of right.
Robbery by force requires that the defendant take the property from the person of another by force, however slight. Force is sufficient for robbery if it is sufficient to overcome the victim's resistance or struggle.
Some jurisdictions hold that a defendant may be convicted of multiple robberies if the defendant uses force/fear on multiple individuals even if the defendant only takes property from one person. Other jurisdictions hold a defendant may be convicted of only one robbery if the defendant takes property from only on person even if the defendant uses force/fear on multiple individuals.
Robbery requires that the property be taken from the person or presence of another and be in the victim's possession, actual or constructive. Possession requires the defendant to exercise actual control over the property or have authority to exercise control over the property.
Some jurisdictions require the use of force or fear to facilitate the taking of property itself and thus precede or be concurrent with the taking. Other jurisdictions allow the use of force or fear to occur anytime "in the course of" the theft, including after the taking if the defendant uses the force or fear in resisting an attempt to regain the property or during flight.
Common law burglary is the breaking and entering of the dwelling house of another in the nighttime with the intent to commit a felony.
MPC 221.1(1), Burglary: The entering of a building or occupied structure or separately occupied portion thereof, with the purpose to commit a crime therein.
Breaking: the common-law breaking requirement required the defendant to create the opening in the premises through which the defendant entered.
Entering: Burglary occurs only if the entry into the premises is trespassory, that is, without invitation of the owner. If authority is granted only to enter certain portions of the building, entering other portions is trespassory. Further, if the invitation to enter is obtained by trick, entry is trespassory.
Entry may occur by the defendant's body or an instrument. In most jurisdictions, insertion of an instrument into the premises is sufficient whether the instrument is being used to commit the target felony or solely to gain entry. In common law jurisdiction, insertion of an instrument into the premises is sufficient only if the instrument is being used to commit the target felony, not solely to gain entry.
A dwelling is a place where at least one person resides. Under the MPC, a "building or occupied structure" is one used as a dwelling or as a place for doing business.
The defendant has the requisite mental state for burglary only if the defendant enters while already having the purpose to commit the felony (common law) or crime (MPC).
False pretenses is the false representation of a material present or past fact which causes the victim to pass title to his property to the wrongdoer who knows his representation to be false and intends thereby to defraud the victim.
A representation is material if it would reasonably tend to influence the conduct of the victim.
In some jurisdictions, a promise the promisor does not intend to keep constitutes a statement of present fact. In other jurisdictions, a promise the promisor does not intend to keep constitutes a statement of future fact.
The victim must pass title to the property in reliance on the false representation.
False pretenses requires the victim to actually pass title of the property to the defendant. If the victim merely passes possession to the defendant, assuming the other elements of false pretenses are satisfied, the crime is "larceny by trick" rather than false pretenses.
A defendant has intent to defraud if the defendant purposely deprives the owner of the property by deceit.
Larceny is the trespassory taking and carrying away of the personal property of another with intent to steal it.
At common law, asportation requires some movement, even slight. Most modern jurisdictions simply require the defendant to exercise control over the property.
Larceny requires a "trespassory" "taking," that is the exercise of control over the property in a manner inconsistent with the continued rights of the owner.
The intent to steal element requires the defendant to intend to (purposely) exercise permanent or virtually permanent control over the property.
Deterrence or prevention: Punishing an offender aims to deter future violations of the law. “Specific deterrence” refers to the purpose of deterring the offender himself from reoffending while “general deterrence” refers to the purpose of deterring other offenders from committing the same offense.
Incapacitation (or “restraint”): punishing an offender protects society from the offender by isolating the offender from members of society.
Rehabilitation: Punishing an offender gives the offender the opportunity to receive treatment so that the offender can be returned to society reformed, no longer desiring or needing to violate the law.
Education: Punishing offenders educates the public about the difference between criminal and non-criminal conduct.
Retribution: Punishing an offender is morally fair to recompense for the offender's crime.
MPC 2.01(2) & (3). Actus Reus: A person is not guilty of an offense unless his liability is based on conduct that includes a voluntary act or the omission to perform an act of that he is physically capable. An omission cannot form the basis for criminal liability unless the omission is expressly made sufficient by the law defining the offense or a duty to perform the act is otherwise imposed by law.
Mens Rea: The state of mind required to commit an offense. There are four levels of mens rea, from most to least culpable: purposely, knowingly, recklessly, and negligently.
MPC 2.02(2)(a). Purposely: A person acts purposely with respect to a material element of an offense when: (i) if the element involves the nature of conduct or a result of his conduct, it is his conscious object to engage in certain conduct or to cause a certain result; or (ii) if the element involves the attendant circumstances, he is aware of the existence the circumstances or believes or hopes they exist.
MPC 2.02(2)(b). Knowingly: A person acts knowingly with respect to a material element of an offense when: (i) if the element involves the nature of his conduct or the attendant circumstances, he is aware that his conduct is of that nature or that such circumstances exist; and (ii) if the element involves a result of his conduct, he is aware that it is practically certain that his conduct will cause such a result.
MPC 2.02(2)(c). Recklessly: A person acts recklessly with respect to a material element of an offense when he consciously disregards a substantial and unjustifiable risk that the material element exists or will result from his conduct. Recklessness involves a gross deviation from the standard of conduct a law-abiding person would observe in the actor’s situation.
MPC 2.02(2)(d). Negligently: A person acts negligently with respect to a material element of an offence when he should be aware of a substantial and unjustifiable risk that the material element exists or will result from his conduct. Negligence involves a gross deviation from the standard of care a reasonable person would observe in the actor’s situation.
MPC 2.02(3) & 2.02(5): When the culpability sufficient to establish a material element of an offense is not prescribed by law, such element is established if a person acts purposely, knowingly, or recklessly. hen the law provides that negligence suffices to establish an element of an offense, such element also is established if a person acts purposely, knowingly, or recklessly. When recklessness suffices to establish an element, such element also is established if a person acts purposely or knowingly. When acting knowingly suffices to establish an element, such element also is established if a person acts purposely.
When mistakes are defenses (MPC 2.04(1)): Ignorance or mistake of fact or law is a defense if: (a) it negates the purpose, knowledge, belief, recklessness, or negligence required to establish a material element of the offense; or (b) the law provides that the state of mind established by such ignorance or mistake constitutes a defense.
Mistakes & Grading (MPC 2.04(2)): Ignorance or Mistake is not a defense if the defendant would be guilty of another offense had the situation been as the defendant supposed. However, in that circumstance, the ignorance or mistake will reduce the grade of the offense committed to that of the offense that the defendant would be guilty of if the facts were as supposed.
Exceptions to Mistakes of Law (MPC 2.04(3)): A belief that conduct does not constitute an offense (i.e., ignorance or mistake of law) is a defense only if: (a) the statute defining the offense is not known to the defendant and was not published or reasonably made available prior to the conduct; or (b) the defendant acted in reasonable reliance on an official statement of the law, afterward determined to be invalid or erroneous, contained in (i) a statute; (ii) a judicial decision; (iii) an administrative order; or (iv) an official interpretation of the public officer or body charged with interpreting, administering, or enforcing the law defining the offense.
In matters of principle, stand like a rock; in matters of taste, swim with the current. Give up money, give up fame, give up science, give up earth itself and all it contains, rather than do an immoral act. And never suppose that in any situation, or under any circumstances, it is best for you to do a dishonorable thing. Whenever you are to do a thing, though it can never be known but to yourself, ask yourself how you would act were all the world looking at you, and act accordingly.
Duty, honor, country: Those three hallowed words reverently dictate what you ought to be, what you can be, what you will be. They are your rallying point to build courage when courage seems to fail, to regain faith when there seems to be little cause for faith, to create hope when hope becomes forlorn.
When questioned, should I become a prisoner of war, I am required to give name, rank, social security number, and date of birth. I will evade answering further questions to the utmost of my ability. I will make no oral or written statements disloyal to my country and its allies or harmful to their cause.
I will never forget that I am an American, responsible for my actions, and dedicated to the principles which made my country free. I will trust in my God and in the United States of America.
The Honorable Melissa G. Dalton
General James C. Slife
General Michael A. Guetlein
To be, or not to be: that is the question: From Hamlet, this line is about whether it's better to be alive or dead.
All the world's a stage, and all the men and women merely players: From As You Like It, this line begins the famous "Seven Ages of Man" speech.
Love looks not with the eyes, but with the mind; and therefore is winged Cupid painted blind: From A Midsummer Night's Dream, this line is about not falling in love just with a person's beauty.
A wild goose chase: From Romeo and Juliet
Break the ice: From The Taming of the Shrew
The be-all and the end-all: From Macbeth
It's Greek to me: From Julius Caesar
Too much of a good thing: From As You Like It
In my heart of hearts: From Hamlet
Cruel to be kind: From Hamlet
The clothes make the man: From Hamlet
Own flesh and blood: From Hamlet
He hath eaten me out of house and home: From Henry IV Part 2
A dish fit for the Gods: From Julius Caesar
Sterner stuff: From Julius Caesar
Jealousy is the green-eyed monster: From Othello
What's done is done: From Othello