In oktober van het jaar 1933 verliet ik Amsterdam, de schoonste stad op deze wereld. Ik zag er uit als een soort herenlandloper, zodat arm en rijk zich met mij op hun gemak konden voelen. Overal waar ik heen keek, zag ik een betraand gezicht voor mij; ik kon het maar niet kwijt raken, net als een gebrek in 't hoornvlies van het oog. De eerste autobestuurder die me oppikte, bracht me naar Utrecht en op andere gedachten.