In de avond kwam je loodzwaar thuis, schoenen vol zand, warhoofd vol hoofdpijn: je had een meisje geslagen, met een vriend gebroken, gelachen en geschreeuwd, je pupillen wijd, zwarte poelen, geplaagd door zwermen muggen. Je gedachten waren uiteengevallen in losse woorden, sleutelwoorden, die je onophoudelijk mompelde, omdat je bang was er niet meer te zijn, als je ook die woorden nog vergat. En je viel in slaap tot het volgende feest je wekte.